Column, verschenen in ledenmagazine Nabij, 2020
Herinneringen komen en gaan zoals ze zelf willen. Ze liggen ergens in een hoekje van je hoofd compleet kalm te zijn en dan ineens springen ze naar voren zoals een zonnestraal door een pak wolken, of als een nietje uit een nietpistool – dat is misschien ietwat bot geformuleerd. Ik stel me voor hoe zo’n nietje pijnlijk ergens binnenin je landt. Soms heeft een herinnering het zoete van een zonnestraal en tegelijkertijd het bittere van een scherp stuk metaal.
Niet zo lang geleden overkwam het me weer, zo’n overval van een herinnering. Ik was op visite bij een studiegenote wiens veertienjarige zoon Milo in februari is overleden door een vreselijk ongeluk. Natuurlijk wist ik dat het een verdrietig bezoek zou zijn, op een bepaalde manier bereid je je daarop voor. We dronken thee en spraken over haar zoon. In de kamer brandden kaarsjes bij zijn foto’s en er lag een muts over zijn urn. Ze had gedroomd dat hij het koud had. Ik leefde met haar mee en mijn eigen verdriet bleef op de achtergrond. Tot ze vertelde over het moment dat ze haar vader belde om te zeggen wat er gebeurd was. ‘Milo is dood.’ Zo zei ze het. Ik gebruikte dezelfde woorden toen ik twaalf jaar geleden mijn vader belde vanaf de intensive care.
‘Kira is dood.’ Ik sta in de ziekenhuiskamer met de geel-oranje gestreepte gordijnen. Tegen het systeemplafond zit met punaises een plaatje geprikt van de beer Winnie de Poeh en een rode ballon. Ik bel met de telefoon die naast de deur hangt en draag al vier dagen dezelfde panty. Haar kleine lichaam ligt op het grote bed achter me. Het team van artsen en verpleegkundigen is net weg. Reanimatie niet gelukt. Ik klem mijn hand rond de hoorn en luister naar mijn vader die alleen maar zegt, nee, nee. Twee voeten op de grond en alles in mij is kapot.
Het is als een poort waar je niet altijd vrijwillig doorheen gaat. Het is zoals met het Madeleine cakeje uit het beroemde boek Op zoek naar de verloren tijd: de hoofdpersoon wordt door de geur en de smaak terug gelanceerd naar zijn jeugd. Ik weet niet meer hoe het gesprek verder ging. Praktisch waarschijnlijk. Mijn vader stapte met mijn moeder en zus in de auto en reed honderd kilometer naar het ziekenhuis. Dat is wat herinneringen ook doen, soms verschijnen ze kristalhelder en soms schuilen ze in de mist.
Mijn studiegenote en ik spraken verder over Milo, over de iglo die hij vlak voor zijn dood bouwde met vrienden. Misschien zei ik niets over mijn herinnering, ik weet het niet eens meer. Ik wankelde een paar momenten lang, dat weet ik wel, ik wankelde terwijl ik op een stoel zat, voelde de tranen in mijn keel. Het moment passeerde. Ze worden zeldzamer naarmate de tijd verstrijkt, dat wel, in het begin kwamen ze vaker dan nu. Totdat er precies weer het juiste Madeleine cakeje voorbijkomt.
En dan is het paf, een zonnestraal en een nietje, recht mijn hart in.